bestemming onbekend

[het hele verhaal met hier en daar wat wijzigingen in vorige bijdragen]

Er zit geen rust in die pedalen, maar wel in mijn hoofd. Voor ik vertrok, moest ik de bagage kieskeurig uitzoeken. Want een fietstocht à la Camino, bijna 900km doorheen Patagonië, vereist wel wat voorbereiding. Dat maandenlange zwoegen over plannen, fietsonderhoud en reisdocumenten is al bijna een verre herinnering onder de Argentijnse zon. Mijn fiets is als de perfecte verlenging van mijn behoefte aan fysieke inspanning of verlangzamen; altijd zo geweest.

Terra del Fuego! Land van vuur en wind en wild. Kaap Hoorn – kan het bijna aanraken met het topje van mijn neus, in vogelvlucht dan toch. In de zilvergroene stroom links van het oneffen, rotsige pad glinstert iets fels, hard. Het stuur verstart, de ketting smelt, de spaken verkluwen… Voor ik het besef, val ik onverwachts in een veld van wat op klaprozen lijkt. Dan, een helder, opgewekt stemmetje achter een blauwe ballon. Sprak ze Spaans? ¿Dónde estoy?, fluister ik.

Geen antwoord. Geen idee waar in de wereld ik me bevind. Geen levende ziel te bespeuren. Dat voelt best akelig en verontrustend en bevrijdend tegelijkertijd. Het bloemenveld strekt zich eindeloos uit, welke richting ik ook tuur. Het op en neer deinen van de klapachtige rozen geeft zoveel rust, laat ik hier een tijdje verpozen … Mijn gedachten glijden weg in slaap tot ik me abrupt realiseer dat ik geen water of fiets meer heb en ab-so-luut verder moet. Op goed geluk loop ik richting westen naar een vage stip in de verte. Dichterbij komend ontwaar ik een gezadeld, jong paard van dat glanzend kastanjebruin dat het gemakkelijk zou winnen van Black Beauty. Geen spoor te bekennen van zijn rijder, al liet die wel een lederen heuptas achter. Ik kan niet wachten, de drang om dit avontuur in te rijden is zo sterk dat ik zonder scrupules en belachelijk onhandig op het paard hang-kruip, een betere beschrijving is er niet voor. JU!     

Stof waait op, Kastanje volgt zonder enige aarzeling een onzichtbaar pad. Ik nestel me in zijn pure kracht en veiligheid en durf een beetje te onstpannen. Tot een onverwachte luchtverplaatsing, zoals een auto die voorbij zoeft, mijn aandacht trekt. Is het Kastanjes eigenaar die langzaam maar zeker veld wint achter ons? Al rennend nog wel! In alle talen probeer ik me te verontschuldigen en uit te leggen waarom, waarheen en wie. Naast mij versnelt een jonge jongen met armen die me doen denken aan zacht gerimpeld leer, beige suede, met kuiten van stalen spieren, met een omgekeerde driehoek van een bovenlichaam, weet je wel, zoals bij rugbyspelers. Voeten in dunne, vuile stofschoenen. Zijn sierlijke handen houdt hij in een ontspannen knoop achter op zijn rug, ze voorkomen dat een wit katoenen shirt constant flappert in deze droge wind. Zijn gezicht, ik had het niet echt verwacht, is eerder een mix van oud en jong, van verweerd, getaand en energiek, ondeugdend. Zijn lichtgrijze ogen reflecteren het beeld van mij op Kastanje, zijn dat lachrimpels? Maar het is zijn witte haar, gevlochten in drie lange staarten, dat zijn verschijning kleurt. In mijn hoofd hoor ik hem zeggen: “Geniet van de rit. Je bent op weg. Ik blijf zolang je me nodig hebt.”

Gespannen hoop ik na de naderende bocht gebergte, bos of gebouwen als oriëntatiepunt te zien. Mijn medegezel vertraagt de pas en gebaart om hetzelfde te doen. Kort na de bocht wacht ons namelijk een T-splitsing. Links een wegwijzer naar Chili, rechts naar Argentinië. Naar rechts natuurlijk! Naar het Argentijnse en ook grootste deel van Terra del Fuego! Voor het eerst spreekt de jonge jongen: “Señorita, my village is not far from here. We need to go there first.” Nee hoor, daar begin ik niet aan. Mijn vakantie is ondertussen al heel anders uitgedraaid dan gepland en ik heb geen zin om verder weg te reizen van mijn bestemming. Dan wijst hij naar het woord Chili en zingt een kort, melancholisch liedje dat mijn hart beroert. Hij vervolgt: “My horse is the only means we have to collect a special medicine for our elders … they have been waiting for us to return …” Ik zonder paard of hij zonder paard, daar hebben we allebei niets aan. Kastanje trot voorzichtig verder en slaat links af. Ik laat hem begaan.

Na een poosje rusten we uit onder de welkome schaduw van cypressen. Het doet deugd om wat rond te wandelen en de benen te strekken. Uit de zadeltassen tovert mijn metgezel brood, pikante worst en water. Hij verdwijnt tussen de cypressen en komt terug met handenvol blauwe bessen en … een vrolijk, veel jonger meisje. “These”, zegt hij, wijzend naar de bessen, “are the famous El Calafate berries. The legend goes that one who eats them will one day return to Patagonia.” Ik weet niet wat ik van die bessen of het onverwachte gezelschap moet denken, maar eten en drinken doe ik alles wat me aangereikt wordt. De twee jongelui praten honderduit, blijkbaar kennen ze elkaar. Ook zij is op weg naar hetzelfde dorpje, al woont ze er niet. Kan ze met ons mee? Kastanje blijkt zo sterk als een os met ons tweetjes op zijn rug, het meisje vooraan. Eerst zit ze doodstil, dan vouwt ze haar gezicht op haar borst en steekt haar linkerarm kaarsrecht naar boven, in een bijna onmenselijk plooigebaar. Ik moet ervan lachen, maar een harde tik op mijn been doet me ophouden. Ze gooit vreemde woorden in het rond, zingt hetzelfde melancholische liedje als de jongen deed en maakt plots een acrobatische sprong die haar achter mij doet landen. Weer krijg ik een harde tik op mijn been.   

Ik voel me chagrijnig worden, maar het meisje forceert me om achter ons te kijken. En dan verlies ik helemaal mijn geduld! Voor ik het weet stromen scheldwoorden van frustratie in alle windrichtingen. WTF!? Een motor komt onze richting uit. Weer iemand die een streep haalt door mijn vakantieplannen en de jonge jongen zijn reddingsmissie? Blijkbaar denkt hij er ook zo over: hij haalt een flesje uit een zadeltas en toont het aan de achtervolger. Die keert zich zó snel om dat ik er duizelig van word. “It’s our secret weapon: a bottle of El Calafate berry juice. Only people connected to the spirit world are allowed to use it. It works like magic when you want to get rid of unwanted guests.” In mijn achterhoofd roept een stemmetje dat mijn wonderlijke metgezel, die ik ondertussen eigenlijk heimelijk best geweldig vind, niet te onderschatten is.      

Derde keer raak: een tik van jewelste, nu op mijn rug, van het meisje, die met woeste gebaren en een stem zo luid als een alarmbel de aandacht trekt van de achtervolger op de motor. Voor ik kan protesteren, duikelt ze lenig van het paard en richt een katapult met een vlijmscherpe steen op mij. De motor komt opnieuw onze richting uit; het meisje lacht tevreden. De jongen lijkt niet erg onder de indruk (of doet hij alsof?), maar ik voel het angstzweet uitbreken. “You took our family’s horse, the pride and joy of my eldest brother, and that is an unforgivable and disrespectful deed. When he gets here, he’ll punish you.” Wanneer de man van de motor stapt en zich opstelt naast het meisje, zie ik twee gezichten die als druppels water op elkaar lijken. Broer en zus! Maarre, ik heb toch geen vlieg kwaad gedaan? Ze hebben er geen oren naar en dwingen me om van Kastanje te springen. Vol verwachting kijk ik naar de jongen voor hulp. Hij staart naar het duo met het flesje bessensap wijzend in hun richting. Die verzetten geen stap. Dit voelt als een driepartijen patstelling.      

Wie durft als eerste te bewegen, te vluchten, te schreeuwen, aan te vallen? Kastanje snuift van de spanning, we schrikken er allemaal van. Mijn reisgezel gebruikt dat gouden moment van verwarring om naar de wandelstok, gegespt aan de rechterflank van het paard, te grijpen. Hij schuifelt richting broer en zus tot de afstand net de lengte is van de vooruitgestoken wandelstok. Wat is hij van plan? De katapult trilt in de handen van het meisje. Het wordt een duel van stok en steen! Of niet? De jongen cirkelt langzaam rond het tweetal en schudt bij elke stap precies één druppel bessensap uit het flesje, luidop tellend: “Uno … dos … tres … cuatro … cinco … seis … siete … ocho … … nueve…” Gehypnotiseerd kijken broer, zus en ik toe tot druppel negen neervalt op het gloedhete zand. Broer en zus krijsen als zeemeeuwen, struikelen achterwaarts zo snel ze kunnen tot aan de motor en verdwijnen met de noorderzon, op een motor die van gekte bokt en stijgert.

Eindelijk aangekomen! Dorpsouderen, verzameld rond een verroeste waterpomp, aanhoren … broer en zus?! “They know the secret route to our village???”  

Als een gladde kogel zoeft de jongen geluidloos naar het dorpsplein. Kastanje kan hem amper bijhouden. Dichterbij komend ontwaar ik spanning en donkere onrust in die verweerde, wijze gezichten van de ouderen in de ban van dat vervelende duo. Wat wil de jongen met dat wonderbaarlijke flesje El Calafate sap? Van angst draai ik de teugels strakker rond mijn handen en knijp mijn ogen halfdicht. Plots wordt het doodstil. Geen vogel die kwettert, geen hond die blaft, geen kind dat zeurt. Vliegensvlug verzamelt de jongen van elke ouderling een ring of oorbel. In een mandje mengt hij de juwelen met het bessensap en kneedt het tot een bal, alsof het vloeibaar zilver is. Broer en zus staren in uiterste verbazing naar zijn magie. Uit zijn handen verschijnt een mini-paardje, niet glanzend bruin zoals Kastanje, maar zilverblauw, droomachtig, feeëriek. Met het paardje balancerend op zijn uitgestoken hand nadert hij het meisje. Als ze het beestje voorzichtig aanraakt, hinnikt het. Haar schaterlach werkt als een lopend vuur: in geen mom van tijd lacht iedereen, haar broer nog het hardste. Een opzwepende melodie van gitaar en fiddle vervoegen de vrolijkheid. Er wordt gedanst, wijn gedronken en lamsvlees gegrild. Wat een onverwacht verloop – en wat een wonderbaarlijke jongen.    

Miljoenen sterren flonkeren hoog in een betoverende paarsblauwe nachthemel. Ik ben helemaal verliefd op deze winderige streek, dit wilde dorp en ons vurig avontuur. Ik ben helemaal verliefd op deze jonge jongen, met zijn armen rond mij die voelen als zacht suede en zijn getaande, tedere gezicht tegen het mijne. Ik hoef niet meer te fietsen naar het land van vuur, ik ben er.